Sperwers ringen

21 juni 2017

Het Slangenbosje kent een flinke verzameling vaste bewoners. Zo tref je op enige willekeurige dag zonder moeite de merel, het winterkoninkje, de boomklever, de gaai, de roodborst en natuurlijk allerlei mezen. Bij schemering komen de vleermuizen tevoorschijn, ‘s zomers althans.

Naast genoemde standgasten kent het bosje ook de nodige passanten. Als aan het eind van de zomer de tjiftjaf en de fitis naar warmere streken zijn vertrokken, verschijnen koperwieken, kramsvogel en de keep. Als zeldzame broedende passant zijn in de afgelopen jaren de mandarijneend, de holenduif en de kleine bonte specht waargenomen.

Een jaar of vijf geleden besloot ook een koppeltje jonge sperwers hun geluk in het Slangenbosje te beproeven. Sedertdien komen zij ieder jaar terug. In het voorjaar, als de bomen nog kaal zijn, veroveren ze hun territorium terug op de protesterende kraaien, waarna ze starten met de bouw van hun nest, hoog in de toppen van de zwarte elzen. Het nieuwe bouwsel is vaak slechts luttele meters verwijderd van de nestelplaats van het voorgaande jaar. Als het nest gereed is, worden 3 tot 5 eieren gelegd, waarna het broeden begint. De luid mauwende kuikens worden door beide ouders met kleine prooidieren gevoerd, veelal mezen, mussen en vinken. In een maand tijd verlaten de volgroeide jongen het nest; enkele weken later zijn ze geheel zelfstandig.

Binnen de werkgroep van het Slangenbosje heeft Aleid de taak op zich genomen het reilen en zeilen van het paartje sperwers te volgen. De werkelijkheid van het grootbrengen van een sperwergezin, zo stelde zij vast, blijkt ietwat weerbarstiger dan hierboven beschreven. Het eerste jaar wisten de toen nog onervaren ouders slechts een enkel jong groot te brengen. Het tweede jaar verliep al beter. Van de drie kuikens die aanvankelijk in het nest werden gezien vloog er een tweetal uit. Het derde jaar was tot nu toe het meest succesvol. Op gegeven moment werden er op de takken rond het nest maar liefst zes jonge vogels (zogeheten ‘takkelingen’) waargenomen. Tijdens het daarop volgende jaar werden er echter geen jonge sperwers grootgebracht. In een voorjaarsstorm viel het nest tijdens de aanbouw uiteen, waarna de ouders het voor gezien hielden. Ook het jaar daarna werd het laaggelegen nest niet afgebouwd.

Dit jaar werden de twee sperwers al in maart door Aleid opgemerkt. Het kostte enkele dagen speurwerk voordat de bouwplaats van het nieuwe nest was gevonden, meer dan twintig meter hoog in een ranke els, goed beschermd door de omringende bomen. Zou het, na de twee mislukte voorgaande episodes, dit jaar wel goed gaan?

De bouw van het nest vorderde gestaag. Tijdens de broedfase legde Aleid contact met Martine van de Werkgroep Roofvogels van IVN Eemland. Deze instantie wil graag de jonge roofvogels meten en ringen. Martine had enkele jaren terug al eens op verzoek van Aleid het Slangenbosje bezocht. Destijds bleek het nest echter niet veilig bereikbaar, aangezien het zich in een schuin groeiende boom, juist boven een waterpartij, bevond. Gelukkig werden er nu, bij de eerste inspectie van het nest door Martine, geen praktische bezwaren  vastgesteld, zodat een bezoek van de werkgroep roofvogels kon worden gepland.

Op 21 juni, tijdens invallende schemering, was het zover. Onder belangstelling van Sonja, Wim, Bert, Cas, Rutger en Wilfred ontving Aleid de ploeg van de werkgroep roofvogels: Martine, Harry en Coen. Zonder veel tijd te verliezen en ondersteund door Coen werkte Harry zich de boom in, op weg naar het nest. De protesterende sperwerouders zetten zich op veilige afstand in een kruin en zagen met lede ogen aan, hoe Harry hun jongen, één voor één, plaatste in een juten zak en liet zakken in de handen van Coen. Al met al bracht Coen vervolgens maar liefst vijf gezonde kuikens naar Martine. Eenmaal ontvangen door Martine, ondergingen de kuikens gelaten de routine van meten, wegen en ringen. Hierbij werd aan de hand van de lengte van de vleugels onder meer de leeftijd van de kuikens geschat. De vrouwelijke kuikens bleken zowel in lengte als gewicht aanzienlijk voor te liggen op de mannelijke exemplaren. Bij sperwers is dit de gebruikelijke gang van zaken, zo vertelde Martine.

Het aanbrengen van de identificatieringen om één van de pootjes is een lastig en precies klusje, hetgeen je niet zou zeggen als je de ervaren handen van Martine bezig zag. Even was er twijfel of het rechterpootje van het kleinste jong wel groot genoeg zou zijn om veilig een ring te ontvangen. Na enig wikken en wegen besloot Martine het er toch op te wagen, hetgeen – vanzelfsprekend – goed uitpakte.

Na afronden van de ter schriftstelling van alle gegevens, werd het jonge gezin weer opgehesen naar Harry, die nog steeds hoog in de boom verbleef. Harry plaatste de kuikens voorzichtig terug in de ouderlijke woning, waarna hij met hulp van Coen terugkeerde ter aarde.

Blij met het succesvolle verloop van de procedure, praatten de twee werkgroepen (Roofvogels IVN en Slangenbosje) kort nog wat na, waarna al snel afscheid genomen werd van Martine c.s. Er wachtte haar nog een nest roofvogeltjes om voor invallen van de nacht te ringen.

Terwijl zij als laatste het Slangenbosje verliet, stelde Aleid tevreden vast dat de twee ouders de taak van het voeden van de jongen schijnbaar onverstoord weer op zich hadden genomen.

Bij het schrijven van dit stukje, meer dan een maand na bezoek aan het nest, was inmiddels duidelijk dat alle vijf de jongen, geringd en wel, in gezond voorkomen zijn uitgevlogen.

Wilfred Clevers